Er is één jaartal dat na eeuwen nog steeds doorklinkt in Dordrecht en de regio. Het is niet 1572 (het jaar van de Statenvergadering) en ook niet 1618 (het jaar van de Nationale Synode),
maar 1421, het jaar van de Sint-Elisabethsvloed. Dat jaartal is van immens belang geweest voor Dordrecht en voor de hele regio.
Dordrecht kwam van het ene op het andere moment op een eiland te liggen en was vanaf toen alleen per schip bereikbaar.
Eigenlijk waren er drie Sint-Elisabethsvloeden, die alle drie rond 19 november plaatsvonden, de naamdag van de heilige Elisabeth: in 1404,1421 en 1424.
De vloed van 18 november 1421 was voor Dordrecht het rampzaligste. Vermoedelijk werd de watersnood veroorzaakt door een zware noordwesterstorm, gevolgd door een hoge stormvloed.
Van springvloed zoals bij de Watersnoodramp van 1953 was toen geen sprake. Het natte weer was er in 1421 de oorzaak van dat het rivierwater hoog stond.
Dordrecht lag tot dat jaar in de Grote of Hollandse Waard. Waarschijnlijk was de stormvloed niet eens zo hoog. Door de Hoekse en Kabeljauwse twisten en door illegale zoutwinning aan de voet van de dijken was het dijkonderhoud verwaarloosd. Toen eenmaal de dijk bij Wieldrecht brak, was er geen houden meer aan. Dijk na dijk bezweek, door zowel zeewater als rivierwater. De waard stroomde vol. Volgens overlevering verdronken 72 dorpjes. De namen van die gehuchtjes kwamen eeuwen later terug in een aantal straatnamen in Dordrecht: Crayestein, Heisterbach, Eemsteyn, Hoekenesse, Houweningen, Herrades, Eemkerk, Nesse en meer. Door mythevorming liep het aantal slachtoffers in verhalen op tot 100.000 maar dat is zeker overdreven. Er zullen meer dan 2000 mensen,en een veelvoud aan vee, verdronken zijn.
Ten tijde van de vloed was de stad op het toppunt van haar macht door het stapelrecht dat ze van Hollandse graven had gekregen. Veel goederen zoals wijn, hout en graan moesten eerst naar Dordrecht worden gebracht om daar op de markt te komen, voor ze naar de rest van Holland vervoerd mochten worden. Dordrecht controleerde dat en stuurde oorlogsschepen af op iedere schipper die het stapelrecht probeerde te ontlopen.
Door de Sint-Elisabethsvloed was ten zuiden van de stad een groot gebied met opgeslibde zandplaten ontstaan met daartussen kreken en bredere wateren, de latere Biesbosch. Er waren nu waterwegen die ervoor zorgden dat het stapelrecht van Dordrecht niet goed gehandhaafd kon worden.
Ook de ligging van de stad veranderde. Lag de stad voorheen redelijk centraal, nu lag zij ineens in een zuidwestelijk puntje van Holland en door verraderlijk water gescheiden van het rijke Brabant en van de stad Antwerpen. Bovendien zou Dordrecht nauwelijks meer uit kunnen breiden. De stad was in 1800 nagenoeg net zo groot als in 1421.
Dordrecht teerde nog meer dan een eeuw op de oude roem. Maar de Sint-Elisabethsvloed had de groei uit de stad gehaald. Andere steden, zoals Amsterdam, kregen een kans.
Henk ’t Jong (1948), heraldicus en historicus met de middeleeuwen als hoofdthema. Geïnteresseerd in de nederzettingsgeschiedenis van het gebied rondom Dordrecht en ook op zo’n onderwerp in Leiden afgestudeerd (2009)
Crayensteynstraat
Crayensteyn was één van de drie ambachten waaruit het oorspronkelijke Sliedrecht aan de zuidoever van de Merwede bestond en wel het meest westelijke.
Het grensde in het westen aan het ambacht van de Merwede en in het oosten aan het middelste ambacht van Sliedrecht, Langambacht.
Oorspronkelijk waren waarschijnlijk alle ambachten langs de zuidoever van de Merwede bezit van de heren van Riede.
Crayensteyn was in het midden van de 13e eeuw nog van Zeger van Riede, die er msschien het gelijknamige kasteel bouwde.
Later, in de 14e eeuw, blijken al die ambachten lenen van Voorne en in handen van de Van de Merwedes, een jongere tak van de Van Riedes.
Het lag tegenover wat nu het westelijk einde van Sliedrecht is.